Theodore Dalrymple in Trouw

In Trouw vertelt de bekende cultuurfilosoof over zijn laatste boek ‘Andermans Rotzooi.’ Over de troep op straat en in stations. Ik was benieuwd hem te ontmoeten, had genoten van zijn boek ‘Leven aan de onderkant’, waarin hij stelde dat het een misverstand is te denken dat mensen met een uitkering alleen zielig zijn, of slachtoffer van hun omstandigheden. Hij had in zijn praktijk als psychiater in een ziekenhuis en een gevangenis ervaren hoe makkelijk het is om een ander in de rol te duwen. Ik herkende zijn scherpe en vaak geestige observaties uit mijn tijd als maatschappelijk.
werker in Londen. Zijn nieuwe kruisvaart, die tegen rotzooi, spreekt me minder aan. Het lijkt of Dalrymple een beetje een oude mopperaar wordt die het betreurt dat de kinderen van nu geen manieren worden bijgebracht. Zelf is hij uitermate beleefd, bijna té, wat plezierig is maar ook een beetje beklemmend. Ik kan het niet laten en zeg dat hij moet uitkijken niet al te zuur te worden. Wat kan hem dat schelen dat er rotzooi op straat ligt, je kan je toch niet over alles gaan opwinden? Maar in Engeland, zegt hij, is het werkelijk verschrikkelijk. Als je met de auto rijdt, zie je overal blikjes en ander afval. Een paar dagen na onze ontmoeting reis ik per auto naar Engeland. Twee weken rij ik op grote en kleine wegen. Niet op zoek naar zijn afval maar ik let wel op. Soms veert mijn hart op als ik een stukje plastic zie liggen, maar meestal is het overal rustig en schoon. Vast de verkeerde wegen uitgezocht.

Kars Veling over God, geloof, onderwijs en spijkerbroeken

‘De samenleving zal nooit maakbaar zijn’KARS VELING OVER GOD, GELOOF, ONDERWIJS EN SPIJKERBROEKEN

Sinds hij de ­politiek heeft verlaten ziet hij met bezorgdheid aan hoe Den Haag verandert. Idealisme heeft plaats­gemaakt voor plat eigenbelang en opportunisme. ‘Democratie is prachtig maar twee hoeraatjes voor de democratie vind ik wel genoeg.’

MARGALITH KLEIJWEGT

‘Waarom vragen ze me niet waarom zorg beter en goedkoper kan?’

Thuiszorg, ziekenhuis en politie: ze kunnen personeel dat niets oplevert beter lozen, vindt zorgdirecteur Jos de Blok uit Almelo. Want het kan allemaal slimmer, met minder managers.

Een vriendelijke man die rust en geduld uitstraalt. Toch was hij als klein jongetje al fanatiek, zegt Jos de Blok van zichzelf. En altijd op zoek naar rechtvaardigheid. Hij begon als verpleegkundige en is nu directeur van de snelst groeiende thuiszorgorganisatie, Buurtzorg. Geen managers en weg met onnodig papierwerk, zo simpel is de stille revolutie van De Blok, die vorig jaar werd uitgeroepen tot de beste werkgever.

De Blok leerde het vak jaren geleden van ervaren wijkverpleegkundigen. Hem viel op hoe voortvarend ze de leiding namen en andere familieleden bij de verzorging van de patiënt betrokken. Als iedereen een rol had, herstelde de patiënt sneller was hun ervaring.

Tegenwoordig lijkt het of thuiszorgorganisaties erop uit zijn patiënten zo lang mogelijk te behandelen, vindt De Blok. Die uren leveren de thuiszorgorganisatie geld op, maar kosten de overheid miljoenen. Zonde, zegt hij. Waarom zou je zoveel tijd en energie verspillen?

Wanneer zag u het misgaan in de thuiszorg?

“Begin jaren ’90 werden ineens termen gebruikt als ‘professionalisering van het management’ en ‘indicatieorgaan’. Grote woorden terwijl het er in ons vak om gaat dat je je met mensen bezighoudt. Toen verscheen er als klap op de vuurpijl een ‘productenboek’ waarin gedetailleerd allerlei handelingen stonden beschreven met ieder een verschillend tarief: haar wassen, wond verbinden, injectie geven, steunkousen aantrekken.

In 1993 schreef ik een brief aan mijn toenmalige directeur: als dit zo doorgaat, zei ik, komt het niet meer goed. Ik herinner me het antwoord van mijn baas nog heel goed. ‘We staan met de rug tegen de muur’, zei hij. Ik dacht: lafaard, je maakt het je makkelijk, want je staat nooit met je rug tegen de muur! Hij zag geen uitweg omdat de politiek wilde dat we voortaan zo bureaucratisch zouden gaan werken en ik vond dat ongelofelijke flauwekul. We konden ons er toch tegen verzetten?

Er waren managers de zorg binnengedrongen die dollartekens in de ogen kregen bij het vooruitzicht van een grotere omzet. Marktwerking was plotseling een toverwoord en vanaf eind jaren negentig werd er steeds meer volume gemaakt.”

Hoe bedoelt u?

“Er werden steeds meer uren geschreven, dat was een teken dat het goed ging. Termen als ondernemerschap en marktwerking werden vertaald in omzet maken en winstmaximalisatie.”

Keek u verder dan de organisatie waar u toen werkte?

“Dat bedrijfsmatige raakte ook ziekenhuizen en psychiatrische klinieken. De taal veranderde mee, ik herinner me de term business process redesign. Dat betekende dat je logistieke processen goed op elkaar moest afstemmen. De intenties waren vast en zeker positief, maar het werkte niet.”

Want?

“Niet de cliënten maar de organisatie werd steeds belangrijker, net als de marketing en de afdeling personeel. Die groeiden als kool, zag je in personeelsblaadjes waar ze hun P&O-afdeling aan de lezers voorstelden en je door minstens dertig man lachend werd aangekeken!

Wij hebben bij Buurtzorg nog nooit geld aan marketing besteed maar we krijgen toch veel aandacht. Anderen zijn nieuwsgierig naar wat we doen, wat het geheim van ons succes is.

In een organisatie moet je naar mijn idee zo weinig mogelijk mensen hebben die wel geld kosten maar die niet concreet iets voor het bedrijf opleveren. Dat soort opmerkingen viel toen niet in goede aarde. Toch ben ik daar nog steeds van overtuigd. Je hebt geen manager nodig om functioneringsgesprekken te voeren. Je kunt het onderling ook goed over je manier van werken hebben, net als vroeger.”

Wat was uw idee toen u Buurtzorg opzette?

“Wij geloofden in kleine onafhankelijke teams die zelf hun roosters maken, collega’s aannemen en die zelf bepalen hoe lang ze bij een patiënt blijven. Bij andere thuiszorgorganisaties moest je precies bijhouden hoeveel minuten je aan welke verrichting besteedde.

Dat hoeft bij ons niet, wij blijven zo lang als nodig is en we doen alles. We wassen de patiënt, we verbinden de wond, we geven de injecties en we begeleiden.

Dat scheelt tijd en geld, want bij andere organisaties komen er verschillende mensen voor al die handelingen. Onze teams, met acht tot twaalf verpleegkundigen, richten hun eigen kantoor in en onderhouden nauwe contacten met de buurt waarin ze zitten.

Ook heel belangrijk: we hebben een fantastisch ict-systeem, voor elke medewerker is alle informatie voortdurend beschikbaar. Onze organisatie loopt goed, uit nieuwsgierigheid verdiep ik me graag in andere organisaties. Een van mijn hobby’s is het bestuderen van jaarverslagen.”

Waar let u dan op?

“Het taalgebruik, het aantal klachten, de omzet in relatie tot het aantal cliënten. Als de omzet hoog is en het aantal cliënten laag, valt dat op. Dan wordt er geld verspild. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek neemt het gemiddelde aantal uren zorg per patiënt nog steeds toe. Dat productiedenken blijft. Wij rekenen per patiënt.

Nogmaals: vergoeden op basis van productie-uren leidt tot een onzinnig systeem. Op die manier worden er alleen maar meer uren gerekend. Als je ergens thuis komt moet je je allereerst afvragen: wat is hier aan de hand? Hoe help ik de patiënt weer zelfstandig te worden?”

Waar gaat het mis?

“Neem meneer Jansen, die een hersenbloeding heeft gehad. Niet zo zwaar, maar toch, zijn arm is verlamd, hij loopt niet goed meer, hij heeft afasie en emotioneel is hij niet stabiel. Zijn kinderen zijn gek op hem en hij heeft een lieve vrouw. Meneer Jansen wil eigenlijk het liefst de hele dag in bed blijven liggen.

Als je meneer Jansen lekker gaat verzorgen, en alles van hem overneemt en elke handeling declareert, weet ik bijna zeker dat hij niet goed zal herstellen. Hij heeft geen zelfvertrouwen meer en durft nog maar weinig. Zelfs aankleden is een probleem.

Stapje voor stapje moet meneer Jansen weer greep op zijn leven krijgen. Daar help je bij. Je kunt hem uitleggen dat in bed blijven liggen niets oplost, bovendien is de kans op doorliggen groot. Zodra hij ziet dat hij vooruitgaat, raakt hij gemotiveerd en na verloop van tijd heeft hij je niet meer nodig.”

“Buurtzorg was meteen een succes. Cliënten waren opgelucht dat ze niet via een call-center een afspraak hoefden te maken maar dat ze een 06-nummer kregen van een wijkverpleegkundige die dag en nacht bereikbaar was. Omgekeerd vertrokken verpleegkundigen vaak bij de gewone thuiszorg om bij Buurtzorg in dienst te gaan.

Eindelijk waren ze verlost van die gehate bureaucratie, al die formulieren die ze moesten invullen behoorden tot het verleden. Ze mochten weer doen waar ze goed in waren: patiënten verzorgen en weer op de been helpen.”

U bent bezig met een missie, lijkt ‘t. Wie heeft u hiertoe geïnspireerd?

“Aart Pool, emeritus hoogleraar ouderenzorg. Hij was een van de eerste mannelijke wijkverpleegkundigen. En altijd zo bescheiden, dat is in dit vak een heel belangrijke eigenschap. Hij benadrukte het belang van de vertrouwensrelatie die je met een patiënt hebt, daar moet je wat mee doen.

Zijn manier van benaderen lijkt op die van Bas Bloem, de bekende Parkinson- specialist en hoogleraar neurologie die hamert op de actieve rol van de patiënt bij een behandeling.

Verder ben ik al mijn hele leven een bewonderaar van Nelson Mandela, Martin Luther King en Mahatma Gandhi, om maar een paar groten der aarde te noemen. Voor hun boeken heb ik een speciale plank ingeruimd. Als je de wereld vreedzaam en met compassie wilt veranderen, gaat het om eenvoudige principes, leerden ze me: verdraagzaamheid, begrip, jezelf niet belangrijker maken dan nodig is.”

Lachend: “Die laatste eigenschap heb ik nog niet helemaal onder de knie.”

Dan serieus: “Vanaf mijn middelbare school probeer ik een universeel model te maken waarbij je met zo weinig mogelijk inspanning zoveel mogelijk bereikt.”

U werkt toch heel hard?

“Ik bedoel met zo weinig mogelijk verspilling van middelen. Soberheid vind ik heel belangrijk.”

U bent onlangs begonnen met Buurtzorg jong, een soort jeugdzorg maar dan in de wijk en kleinschalig. Wat is uw idee?

“We zijn op twee plaatsen begonnen, in Amersfoort en in Enschede. Met twee kleine teams met daarin jeugdverpleegkundigen, maatschappelijk werkers en pedagogen. We komen in actie na een verwijzing van de politie, de school of een huisarts. Vervolgens gaan we die gezinnen in om te kijken wat we kunnen betekenen.”

Maar er zijn al zoveel instanties voor jeugdhulpverlening. Waarom moet er nog eentje bij?

“Omdat je bij Jeugdzorg dezelfde mechanismen ziet als bij Thuiszorg. Veel professionals die druk in de weer zijn, ze beschrijven wat er volgens hen aan de hand is, ze verantwoorden op papier waarom ze bij het gezin zijn geweest. Terwijl de werkelijke vraag is: wat gaan we hier doen? Hoe gaan we helpen?

Binnen jeugdzorg gaat veertig procent van het geld naar overhead en zestig procent naar directe zorg. Ik wil dat dat laatste percentage negentig procent wordt.”

Het verbaast De Blok dat gezondheidseconomen niet dagelijks bij hem op de stoep staan om te horen hoe de zorg goedkoper en vooral beter kan. Kennelijk heeft zijn revolutie tijd nodig en zijn de gevestigde belangen nog te groot.

Hij heeft wel met minister Edith Schippers van volksgezondheid gesproken en staatssecretaris Marlies Veldhuyzen van Zanten vroeg hem om advies. Maar de minister denkt nog steeds dat de marktwerking zal zorgen voor een daling van de kosten. Een benadering waar Jos de Blok niet in gelooft.

“Binnen de SER denken ze er actief over na, merkte ik laatst bij een bijeenkomst daar. We zien allemaal dat het aantal uren dat aan zorg wordt besteed niet minder wordt maar meer. Bijkomend probleem is dat we niet voldoende gekwalificeerde mensen hebben om in verzorgings- en verpleeghuizen aan de slag te gaan. Nu worden ziekenverzorgers bij wijze van spreken van de straat geplukt, en ze kunnen meteen aan het werk.

Ik vind dat we als rijk en slim land betere oplossingen moeten kunnen verzinnen.”

Het veranderen van de gezondheidszorg is u kennelijk niet genoeg. U adviseert tegenwoordig ook politiekorpsen over effectiviteit. Alweer: met minder papierwerk en meer betrokkenheid bij bewoners. Ligt uw kleine revolutie een beetje op schema?

“Ik ben er wel heel intensief mee bezig, zo’n zeventig, tachtig uur per week. Mijn vrienden zeiden laatst dat ik er wel veel over praat. Iets té veel bedoelden ze waarschijnlijk.

De wens om te laten zien dat het model van Buurtzorg in meer sectoren en in meer landen zou kunnen werken, zit heel diep.

Ik ben nu eenenvijftig, ik geef mezelf in dit tempo nog een jaar of tien. Dan kan ik toch nog heel wat voor elkaar krijgen?”

Jos de Blok

1960 geboren in Vogelwaarde, Zeeland

1978-1993 eindexamen atheneum. Hij was goed in economie en deed een paar jaar heao; hij stapte over naar verpleegkunde en ging daarna de wijkverpleging in.

1994-2006 managementfuncties bij verschillende thuiszorgorganisaties.

2006 oprichting Buurtzorg Nederland, samen met zijn partner Gonnie Kronenberg. Motto: ‘Betere zorg tegen lagere kosten’.

2011 eerste vestigingen van Buurtzorg in Zweden.

2012 Buurtzorg heeft 450 vestigingen en ruim 5000 medewerkers (vooral wijkverpleegkundigen); elke maand komen er 200 werknemers bij. Binnenkort vertrekt De Blok voor een oriënterend bezoek naar China, Korea en Japan.

De managerhaat

Pim Fortuyn schreef in ‘De puinhopen van Paars’ (2002) dat de zorguitgaven volkomen uit de hand waren gelopen. Belangrijkste oorzaak: de ‘groei van het aantal bureaucraten’.

“Er is in de sector een kostbare bureaucratie gegroeid van zorgmanagers en gogen in soorten en maten die uitvoerenden tot in detail de wet voorschrijven. Kostbare administratie- en rapportagesystemen zijn opgetuigd en de uitvoerende besteedt een flink deel van zijn tijd aan de daaruit voortvloeiende administratieve en vergaderlast.”

Mirko Noordegraaf, hoogleraar publiek management, zei onlangs in de Volkskrant dat Fortuyns afkeer van managers door het CDA van Balkenende was overgenomen en versterkt door mensen als filosoof Ad Verbrugge en cultuursocioloog Gabriël van den Brink, die de ‘menselijke maat’ bepleitten. De ‘managerhaat’ bereikte in 2008 zijn hoogtepunt en is nog niet weg, aldus Noordegraaf.

Maar telt Nederland wel zoveel managers? Hun aantal is volgens een SCP-rapport uit 2001 fors gegroeid in het laatste kwart van de twintigste eeuw: van drie naar zes procent van de beroepsbevolking. De meeste Europese landen hadden een iets lager aandeel: tot vijf procent. In Angelsaksische landen ligt dat veel hoger: tot boven de tien procent, meldde Economisch Statistische Berichten in 2006. In de Nederlandse zorgsector is dat 6 tot 7 procent. Dat ligt iets boven het Europees gemiddelde.

Fortuyn verwachtte bij het terugdringen daarvan veel van marktwerking. Daar was in 2002 tot zijn ergernis ‘zelfs op bescheiden schaal niets van terechtgekomen’.

Jos de Blok deelt de reserve die Fortuyn had jegens managers. Maar al zijn hun diagnoses identiek, hun remedies zijn dat niet. De Blok zoekt de oplossingen niet in ‘de markt’, maar in ‘een patiëntgerichte aanpak’. “Als je bij iemand thuis komt moet je je allereerst afvragen: wat is hier aan de hand?”

Dat resulteert volgens De Blok in minder bureaucratie. In dat streven lijken hij en Fortuyn weer sprekend op elkaar.

Uit het slop: het Calvijn met Junior College

Margalith Kleijwegt maakte in 2003 haar eerste reportage op deze vmbo-school in Amsterdam-West.  Ze volgde een les geschiedenis waarin Mustafa tijdens een geschiedenisles over de jodenvervolging neuriede: ‘Joden, moeten we doden.’ Toen Kleijwegt vroeg waarom, haalde Mustafa zijn schouders op, eigenlijk had hij geen idee. Dit incident was voor haar aanleiding om alle ouders van een vmbo-klas te bezoeken , want vroeg ze zich af, wat kregen de leerlingen van thuis mee?

Haar boek Onzichtbare Ouders was een verslag van haar bezoeken aan die ouders en het verscheen een half jaar na de moord op Theo van Gogh. Politici en bestuurders citeerden gretig uit het boek, want het was de eerste keer dat een journalist zich langdurig had verdiept in de vaak geïsoleerde gezinnen in Amsterdam-West.

Het Calvijn werd overvallen door alle publiciteit die losbarrstte. Daar zaten de leraren en leerlingen in een haveloos gebouw dat stonk naar urine en waar de ratten door de aula liepen niet op te wachten. Ze wilden lesgeven onder betere condities.

Verslag doen alleen was daarom niet voldoende vond Kleijwegt, er moest ook iets gebeuren.

Gesteund door Job Cohen die toen burgemeester van Amsterdam was en door Felix Rottenberg  als aanjager, wilde Kleijwegt proberen van het Calvijn de beste en mooiste vmbo-school in Amsterdam te maken.

Zij stapte uit haar rol als verslaggever en betrok ook commerciële partners bij het project zoals de ING en NIKE en de Rotary die in de afgelopen jaren heel veel hebben bijgedragen.  Iedereen maakte van dichtbij mee hoe moeilijk het is om echt iets te veranderen. De leerlingen, waar het op een school allemaal om zou moeten gaan, werden door alle betrokkenen soms uit het oog verloren. Het schoolbestuur en de gemeente lagen regelmatig met elkaar overhoop en de leraren bleken in de praktijk lang niet allemaal veranderingsgezind.

Dankzij de vasthoudendheid van Rottenberg en Kleijwegt en een aantal leraren en de voortdurende steun van de gemeente Amsterdam gaat het nu goed met het Calvijn, die een nieuwe directie heeft. Jolanda Hogewind is de eerste vrouwelijke directeur en zij heeft twee Marokkaanse adjuncten, Mohamed El Jaouhari en Sofyan Mbarki. De  meest Marokkaanse leerlingen hebben nu twee rolmodellen vlak bij de hand en dat werkt.

Zelfs op microniveau had de interventie het effect. Ouders die vroeger niet eens wisten waar de school van hun zoon of dochter stond, hebben zich nu verenigd in een ouderraad. Leraren gaan op huisbezoek om een beter idee te krijgen van de sociale omstandigheden daar. Spijbelende leerlingen worden meteen in hun kladden gegrepen. Een geval als Jason, die spijbelde, een een jaar thuis zat omdat niemand op het idee kwam hem eens thuis op te zoeken, zou nu ondenkbaar zijn.

De school ziet er inmiddels vrolijk en fris uit, en er komt binnenkort een nieuw gebouw. Het onderwijsprogramma is dankzij aanpassingen zo aantrekkelijk dat het leerlingenaantal groeit.

Interview NRC/Handelsblad: ‘Nu wil ik weer de straat op’

,,Ik wil de wereld in en kijken. Dat is mijn prozac.” Sinds 1 februari werkt journalist Margalith Kleijwegt, na 27 jaar, niet meer bij weekblad Vrij Nederland.
Directe aanleiding voor haar vertrek is een reorganisatie binnen de redactie van VN. Ondanks vrij stabiele oplagecijfers bleken ontslagen onvermijdelijk om dalende advertentie-inkomsten het hoofd te bieden. Vijf mensen verlaten de redactie, onder wie misdaadjournalist Marian Husken die per 1 april met de vut gaat. Kleijwegt bood aan te vertrekken. ,,Ik liep al langer rond met het plan om voor mezelf te gaan werken. Maar ik had zo’n fijne baan, zo’n stap zet je niet snel.” Moeite heeft ze er dus wel mee. ,,Ik heb alles aan VN te danken. Toen ik daar voor het eerst kwam, wist ik nauwelijks iets van journalistiek. Het is een enorme leerschool geweest, bovendien heb ik altijd alle vrijheid gehad om de reportages te maken die ik belangrijk vond.”

Voordat ze bij VN ging werken, woonde Kleijwegt eind jaren zeventig in de zwarte Londense wijk Brixton. ,,Ik was maatschappelijk werkster in Zuidoost-Londen en ging de probleembuurten af.” In 1984 begon ze haar carrière bij VN. ,,Als freelancer had ik een aantal artikelen geschreven voor HP/De Tijd. Ineens werd ik gebeld door VN-hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse. Of ik langs wilde komen op de redactie. Ik dacht dat het een grap was.”

Op het kantoor aan de Raamgracht 4 werd Kleijwegt naar de kamer van de hoofdredactie geleid waar Ferdinandusse achter het bureau zat met een voetblessure. ,,Hij zei: en nu wil je zeker koffie hè? Dat moet je dan zelf maar pakken.” Na een kort gesprek werd ze uitgenodigd om de redactievergadering bij te wonen. ,,Ik heb meteen een voorstel gedaan om een reportage te maken in Amsterdam-West.” Dat plan resulteerde in een reportage van 22 pagina’s, getiteld ‘Deze kant van het paradijs’, met foto’s van Hans van den Bogaard. VN stond in die tijd bekend om zijn lange reportages. In het stuk schreef ze uitvoerig over het leven van de laatste bewoners in een straat in de Staatsliedenbuurt die op het punt stond gesloopt te worden. ,,Tien dagen zat ik tussen de krakers en illegalen. Ik sliep tussen de junkies. Er zaten zwangere vrouwen tussen, bovendien bleek er ook een illegaal café te zijn. Dat werd vervolgens een kwestie in de gemeenteraad.”
Het stuk vormde het begin van Kleijwegts carrière als verslaggever bij VN.Ze begon in een periode waarin VN net over zijn journalistieke hoogtepunt heen was. In de jaren zeventig was het blad nog het best gelezen linkse opinieblad van Nederland, halverwege de jaren tachtig kreeg het te kampen met dalende oplages. VN-redacteur Igor Cornelissen beschreef later in zijn boek Raamgracht 4 – Mooie jaren bij het weekblad hoe er in die tijd onder de redacteuren voortdurend conflicten speelden. Vooral de mannen gunden elkaar het licht in de ogen niet. ,,Ze waren getalenteerd maar hun gedrag was nogal destructief”, zegt Kleijwegt. ,,Maar ik kon me heel goed onttrekken aan de hanengevechten. Ik ging ook nooit mee naar het café. Ik volgde vooral mijn eigen weg.”

Toen in 1997 hoofdredacteur Joop van Tijn overleed, werd Kleijwegt door opvolger Oscar Garschagen (nu NRC-correspondent in China) gevraagd om aan te treden als adjunct-hoofdredacteur. ,,Oscar richtte zich op het nieuws, ik hield me vooral bezig met de grotere journalistieke producties.” Daarnaast had Kleijwegt ook een aantal managementtaken. Dat laatste ging haar minder makkelijk af. ,,Ik vind het lastig mensen te vertellen wat ze moeten doen. Ik bleek niet erg stressbestendig.”

Nadat Garschagen in 2000 onverwacht de overstap maakte naar het AD, besloot Kleijwegt zich weer op het schrijven te richten. Dat resulteerde in uiteenlopende reportages over de multiculturele samenleving, het onderwijs en de zorg. Daarnaast publiceerde ze een aantal boeken waaronder Onzichtbare Ouders. De buurt van Mohammed B. (2005), Het land van haat en nijd (2006), dat ze schreef met journalist Max van Weezel en Sofia (2010), een boek over een Marokkaans meisje dat verliefd wordt op een Nederlandse man.

Onlangs publiceerde ze ook Terug naar Oude Pekela, over de ontuchtaffaire van destijds. ,,Dat veldwerk is zo waardevol. Als je ergens langer blijft en goed kijkt en luistert, blijkt de werkelijkheid altijd nét even anders in elkaar te steken dan je aanvankelijk had gedacht.” Als voorbeeld noemt ze haar bezoek aan het Calvijn College waarover ze het boek Onzichtbare Ouders publiceerde. Hierin beschrijft ze haar ontmoetingen met ouders van leerlingen van een zwarte vmbo-school in Amsterdam-West. In de periode dat Kleijwegt in de klas ging zat, werd in de media de discussie gevoerd of het nog mogelijk was om les te geven over de Tweede Wereldoorlog op een Amsterdamse vmbo-scholen. ,,Er werd gesproken over groeiend antisemitisme onder jongeren. Ik wilde weten of dat waar was. Toen een Turkse jongen tijdens een les geschiedenis ‘Joden moeten we doden’ begon te zingen en zijn buurman dat even later overnam, bleken ze vooral te willen provoceren. Terwijl ik ervan uitging dat ze die opvattingen van huis uit meekregen. Het bleek voort te komen uit pure onwetendheid.”

Ook ging ze op zoek naar Jason, een leerling die al drie weken niet op school was komen opdagen. ,,Hij zat gewoon thuis bij zijn moeder. Hij werd door klasgenoten gepest en wilde niet terug naar school. Ik heb zijn mentor gebeld en gezegd wat er aan de hand was. Er kwam zorgoverleg, er waren protocollen, maar niemand kwam op het idee om Jason bij zijn kladden te pakken. Ook de deelraad heb ik erbij betrokken. Ondanks de leerplichtwet heeft hij uiteindelijk een jaar thuisgezeten.”

Haar betrokkenheid bij haar onderwerpen is groot. Is haar wel eens verweten dat ze te ver gaat? ,,Ik houd bewust afstand, zelfs als ik bij mensen thuis eet, is mijn rol is altijd volstrekt duidelijk.” Toch valt engagement niet uit te sluiten. ,,Als journalist moet je wel dingen aan de kaak stellen als ze niet goed functioneren. Als je dat op microniveau doet, kom je tot meer inzicht. Wat dat betreft, is journalistiek toch een manier om de overheid te controleren.”
Nu wil ze opnieuw de straat op. Haar plan is om te blijven schrijven, onder meer voor NRC Handelsblad. ,,Maar daarnaast ga ik ook kijken of ik projecten kan doen voor scholen of voor een instelling als jeugdzorg. Ik ga dus terug naar waar ik vandaan kom. Ik vind het troostend om te zien hoe we ons allemaal, met vallen en opstaan, door het leven heen worstelen.”

‘Zelfs als ik bij mensen thuis eet, is mijn rol volstrekt duidelijk’