Auteur: margalithkleijwegt
‘Op tv of roemloos ten onder.’
Wethouder Pieter Hilhorst over de veranderingen in de jeugdhulpverlening die hij moet en wil doorvoeren
‘Niemand wil machteloos zijn’
JEUGDHULPVERLENING: WETHOUDER PIETER HILHORST OVER DE HERVORMINGEN
De komende week bespreekt het college van Amsterdam het hervormingsplan voor de plaatselijke jeugdhulpverlening. Hoewel het plan is ingegeven door bezuinigingen ziet wethouder Pieter Hilhorst vooral voordelen in de persoonlijke benadering, ‘de mensen zelf en hun netwerk’. Lees “Wethouder Pieter Hilhorst over de veranderingen in de jeugdhulpverlening die hij moet en wil doorvoeren” verder
‘Frisse blik’ met voorwoord van Lodewijk Asscher
Frisse Blik
Het afgelopen jaar mocht ik voor de gemeente Amsterdam verhalen schrijven over de jeugdhulpverlening. Hoe is de praktijk van alledag? Wat werkt? En waarom? Frisse Blik is geen beleidsnota, maar een weergave van mijn ervaringen. Ik heb het werk met heel veel plezier gedaan. Ik sprak met tientallen hulpverleners, raakte in allerlei situaties verzeild. Ik zag hoe hulpverleners hun best doen, hoe ze soms gedwarsboomd worden door bureaucratie of regelgeving. Waar anderen zich ook weer achter verschuilen. Het was uitermate boeiend. Later misschien meer hierover.
Een zwaar beroep
Advocate Samira Bouddount zet zich in voor achtergelaten vrouwen in Marokko. Ze groeide op in Amsterdam, wilde taal en literatuurwetenschap studeren maar koos op verzoek van haar ouders voor rechten en kwam terecht in een wereld waar mannen en vrouwen elkaar soms naar het leven staan. Uitputtend is het soms. Bouddount is heel goed in haar vak en behaalt veel successen. Toch hoopt ze op termijn te kunnen stoppen als advocate, de wetenschap lonkt.
Op het zwarte ijzeren bankje dat tegen de muur staat, zit Latifa. Een tengere, jonge vrouw in een donkere trench-coat met om haar hoofd een zwarte hoofddoek. Ze glimlacht als haar advocate Samira Bouddount in de Amsterdamse rechtbank met uitgestoken hand op haar toeloopt. Ze kennen elkaar al een tijdje, eigenlijk vanaf het moment dat Latifa’s huwelijk op de klippen was gelopen. Ze was op dat moment zwanger van haar tweede kind.
Bouddount, 34, is dé specialiste op het gebied van Marokkaans en Nederlands familierecht. Jaarlijks staat ze tientallen vrouwen bij die in Marokko door hun man zijn achtergelaten, of hier in ingewikkelde scheidingszaken verwikkeld zijn geraakt. En ook al heeft ze voornamelijk vrouwen als cliënt, zijn er ook mannen die om advies bij haar komen.
Haar meest spraakmakende zaak tot nu toe was die van Aïcha el G., de vrouw die vanaf ’93 met haar kinderen in Marokko gevangen werd gehouden. Niet omdat ze iets had misdaan maar omdat Mohammed, haar man, vijftien jaar ouder dan zij, controle over haar wilde houden. Hij ging toen Aïcha eenmaal vastzat zelf met zijn nieuwe vrouw in Marokko wonen. Hij betaalde jonge mannen in de buurt om Aïcha en de kinderen in de gaten te houden. Als Mohammed El G. in Marokko was, moest Aïcha de liefde met hem bedrijven. Haar jongste dochter Leila die in gevangenschap werd geboren, -er kwam geen dokter of vroedvrouw aan te pas-, is daar het gevolg van. Uiteindelijk was het haar oudste inmiddels in Nederland wonende zoon Jaouad die zijn moeder afgelopen voorjaar uit de bovenverdieping bevrijdde. Daarbij ondersteund door Samira Bouddount.
De geschiedenis van Latifa, de vrouw die de advocate vanmiddag bijstaat, is weer anders. Zij werd een aantal jaar geleden in Marokko verliefd enbesloot haar geliefde vervolgens naar Nederland te halen. Na de geboorte van hun eerste kind begon hij haar te bedreigen en te mishandelen. De man was ziekelijk jaloers en kon het nauwelijks verdragen als zijn vrouw in haar eentje de straat op ging om een boodschap te doen. Als ze even later met tassen fruit en groente thuis kwam, moest ze van hem met gespreide benen op bed gaan liggen. Hij vermoedde namelijk dat Latifa op weg naar de groenteman was vreemdgegaan en onderzocht haar op mogelijke sporen van sperma. En ook al was er niets te vinden, toch sloeg en mishandelde hij haar, soms voor het oog van de kinderen. Toen ze de terreur niet langer volhield, zocht Latifa steun bij een maatschappelijk werker en die stuurde haar naar Samira Bouddount. De advocate regelde de scheiding en zorgde ervoor dat Latifa van haar man verlost werd, er kwam geen omgangsregeling voor de kinderen. De advocaat van haar man beweerde dat hij slachtoffer was van zijn eigen cultuur, dat zijn gedrag met eerwraak en gekrenkte trots te maken had. Maar eerwraak komt bij Marokkanen helemaal niet voor. En de man van Latifa bleek een zieke man, een psychiatrisch patiënt te zijn.
Omdat Latifa aangifte had gedaan, kwam er een rechtszaak en werd haar man tot een gevangenisstraf veroordeeld. Toen hij vrij kwam werd hij naar Marokko uitgezet. Sindsdien heeft Latifa niets meer van hem vernomen.
Vanmiddag treffen advocate en cliënte elkaar waarschijnlijk voor de laatste keer in de rechtbank. De zitting van vandaag is bedoeld om het ouderlijk gezag te regelen. Bouddount wil de rechter vragen om het gezag vanaf nu aan Latifa te geven. Voor het aanvragen van een paspoort bij voorbeeld, is normaal ook de toestemming van de vader nodig. Latifa merkte vorige zomer hoe lastig gedeeld gezag in deze omstandigheden kan zijn. Toen ze bij de douane op Schiphol stond, werd haar ineens gevraagd waar de vader was van de twee kleine kinderen die ze bij zich had. Geschrokken zei ze dat de vader in Marokko was. ‘Aha’, zei de douanier begripvol, ‘Uw man is u vooruitgereisd’. Ze liet het maar zo.
In het kleine, kale kamertje waar de zitting plaatsvindt, vraagt de rechter of Latifa nog contact met haar man heeft. Ze schudt haar hoofd: ‘Al drie jaar niet meer.’
‘Vragen de kinderen niet naar hun vader?’ wil de rechter weten. ‘Jawel’, antwoordt Latifa. ‘Maar ze waren heel jong toen het allemaal gebeurde, ze kunnen zich hem niet herinneren.’ De rechter wil weten of Latifa inmiddels een andere partner heeft, maar ze kan naar eer en geweten zeggen dat daar geen sprake van is.
De rechtbank plaatste onlangs een advertentie in het Parool, waarin ze haar ex opriepen om vandaag te verschijnen. Niemand heeft gereageerd weet de rechter. ‘Daarom zal ik uw verzoek toewijzen.’
Latifa reageert niet blij of opgelucht. Ze maakt de indruk nog steeds gebukt te gaan onder de voorbije jaren. Haar familie steunt haar, zeker bij het opvoeden van haar kinderen. Maar het vooruitzicht dat ze nooit meer aan de man zal komen –ze is net dertig- stemt haar soms verdrietig. Gelaten legt ze uit dat haar kinderen een sta in de weg zijn: ‘Bij ons Marokkanen zorgen mannen liever niet voor de kinderen van een ander.’ Ze zal haar lot moeten accepteren, vindt ze zelf. Ze hoopt dat ze in de toekomst een baantje zal kunnen vinden, haar belangstelling gaat uit naar iets administratiefs. Maar dan moeten de kinderen wel ouder zijn.
De benaderingswijze van Bouddount is vooral praktisch. Vrouwen die in de puree zitten moeten geholpen worden, vindt ze. Maar ze laat zich niet verleiden tot algemene uitspraken over vrouwenonderdrukking. Ze laat zich ook niet laatdunkend uit over de betrokken mannen, die weten vaak niet beter is haar overtuiging. Uit onmacht doen ze de raarste dingen.
Het is heel belangrijk dat vrouwen zich bewuster worden van hun rechten, vindt Bouddount. Dat ze zich onafhankelijker gaan opstellen. Dit thema zou een vast onderdeel van de inburgeringscursus moeten zijn, vindt. Alleen op die manier komen de vrouwen een stapje verder.
Bouddount werd in Amsterdam geboren en daar groeide ze ook op. Ze heeft nog twee zusjes en een broer. Op de gekleurde middelbare school in Amsterdam Zuid-Oost met veel Surinaamse en Antilliaanse leerlingen was ze de enige met een hoofddoek. Samira wilde Nederlandse taal en letterkunde gaan studeren, maar dat vonden haar ouders die oorspronkelijk uit Marokko komen geen goed idee. Die studie bood onvoldoende toekomstperspectief, ze zou met die studie alleen voor de klas kunnen gaan staan en kon hun dochter niet meer?
‘We werden met veel aandacht opgevoed. Mijn ouders hebben me liefde voor taal bijgebracht, ze spraken zelf Spaans en Frans en we gingen iedere week naar de bibliotheek.’
Op haar achttiende begon ze met haar studie rechten, dat was een prima keuze vonden haar ouders. Op haar negentiende stopte ze alweer, financiële omstandigheden dwongen haar een baan te zoeken. Drie jaar later kon Samira haar studie hervatten, ze bleek over voldoende doorzettingsvermogen te beschikken om dat ook daadwerkelijk te doen. Ze werkte bij de migrantenrechtswinkel en specialiseerde zich in het vreemdelingenrecht. In 2009 begon ze haar eigen kantoor in de Rivierenbuurt in Amsterdam. Samen met haar man besloot ze dat hij een aantal jaren voor het huishouden en hun drie kleine kinderen zou zorgen. ‘Als ik thuis kom, is alles gedaan. Het huis opgeruimd, de was is gedaan en het eten staat op tafel.’
Haar werk is zwaar vindt ze zelf. De zaken waar ze bij betrokken is, grijpen diep in in het leven van cliënten en hun familie. En dat laat de advocate niet onberoerd. Daarbij zijn haar cliënten behoorlijk veeleisend, ze verwachten dat Samira dag en nacht voor ze klaar staat. Ze ziet zichzelf dit werk ook niet de komende tien jaar doen. De wetenschap trekt haar ‘Ik zou me willen verdiepen in het internationaal familie- en privaatrecht. Wetgeving vergelijken. Als regels en wetten internationaal beter op elkaar worden afgestemd, biedt dat meer rechtszekerheid. Marokkanen zouden in Duitsland, Frankrijk en Engeland dezelfde behandeling moeten krijgen als hier en dat gebeurt lang niet altijd.’
Jaarlijks, zo is de schatting, worden er vanuit Nederland tachtig vrouwen in Marokko achtergelaten. Uit andere landen, zoals Somalië, Pakistan en Egypte waar het hetzelfde gebeurt, zijn geen cijfers bekend, maar die zouden volgens Bouddount nog wel eens hoger kunnen zijn. Een groot probleem is dat de man zijn vrouw mag uitschrijven uit het bevolkinsgregister, het verstrekkende gevolg van die handeling is dat ze dan niet meer bestaat. Om dit te veranderen is een wetswijziging nodig. Nog zo’n probleem: achtergelaten vrouwen zijn in Marokko volkomen rechteloos waar het de zeggenschap over hun kinderen aangaat. Want die heeft de vader namelijk.
Samira Bouddount vertelt tijdens een door Fenna Ulichki van Groen Links georganiseerd debat in Amsterdam dat de ambassade in Marokko na veel druk inmiddels anders reageert op een achtergelaten vrouw. Vroeger werd ze weggestuurd en nu wordt ze vriendelijk te woord gestaan en is het makkelijker om een uitreisvisum te krijgen.
Op deze zondagmiddag zitten zo’n veertig vrouwen –er zijn ook een paar mannen- bij elkaar om te praten en de politiek wakker te schudden. Samira vertelt dat rechters in Nederland het verhaal van de man vaak geloven. ‘Als zo’n man lekker strak in het pak zit en heel beleefd vertelt dat zijn vrouw vreselijke heimwee had en dus in Marokko wilde blijven, dan gelooft zo’n rechter dat. Het is heel moeilijk om bewijs te leveren dat een vrouw inderdaad tegen haar wil is achtergelaten.’
In dit soort situaties is niet alleen de man de vijand, zegt ze, maar ook de staat. ‘Ik heb nu een zaak waarin de vrouw niet wordt geloofd. Ik weet zeker dat ze de waarheid spreekt want welke vrouw kiest er nu voor om met twee kleine kinderen in de rimboe te leven?
Toen de familie El G. uit Amsterdam-West in ’93 met zes kinderen op zomervakantie naar Noord-Marokko ging, konden moeder Aïcha en haar drie zoons en dochters niet vermoeden dat ze niet meer terug zouden komen.
Het huwelijk van meneer en mevrouw El G. was niet bepaald liefdevol. Haar man was zowel thuis als daar buiten de baas, hij bepaalde wat ze wel en vooral wat ze niet mocht doen. Mevrouw El G. werd regelmatig mishandeld, ze deed geen aangifte maar onderging haar lot lijdzaam. Meneer El G. was actief moskeelid in Amsterdam-West maar daar riep niemand hem tot de orde. Het is in Marokkaanse kring niet gebruikelijk om je als buitenstaander te bemoeien met de manier waarop een man zijn vrouw en kinderen behandelt.
Er kraaide dus geen haan naar toen de man van Aïcha in zijn eentje terugkwam aan het eind van de zomer in ’92. Samen met haar dochters zat Aïcha vast op de bovenverdieping van het huis in de buurt van Nador dat haar man een paar jaar eerder had gekocht. De meisjes mochten onder begeleiding naar school, de rest van de dag waren ze bezig met het huishouden. De jongens woonden op een andere verdieping, ze mochten geen contact hebben met hun moeder.
Dit ging jaren zo door, tot de oudste zoon Jaouad tussen de papieren van zijn vader documenten ontdekte waaruit bleek dat hij, net als zijn broers en zussen de Nederlandse nationaliteit had. Hij maakte kopieën en na een paar vergeefse pogingen lukte het Jaouad om een paspoort te bemachtigen en het land uit te vluchten. De jaren die volgden besteedde hij aan het redden van de rest van het gezin. Voor zijn moeder lag het ’t moeilijkst. Zij was niet in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Haar man had haar uitgeschreven in Amsterdam, ze was in geen enkele administratie meer te vinden. Het leek totaal kansloos om Aïcha el G. hierheen te halen.
In november 2011 lukte Jaouad hem wel om met een slijptol de toegangspoort van het huis en de deur naar de bovenverdieping open te krijgen. Hij verving alle sloten en hield zo zijn vader buiten. Vervolgens nam Jaouad contact op met Samira Bouddount, in de hoop dat zij zijn moeder en zusje naar Nederland kon halen. ‘Ik besefte meteen hoe moeilijk het was, want ik moest gaan bewijzen dat het voor Aïcha onmogelijk was geweest om te ontsnappen in al die jaren. In het begin twijfelde iedereen aan haar verhaal, misschien was het wel té erg om het zomaar te kunnen geloven. De IND, de politie, zelfs de rechter aarzelden. Ik heb eerst een scheiding voor Aïcha aangevraagd. Daarna heb ik haar geadviseerd om aangifte tegen haar man te doen.’ Toen Samira in Marokko was bezocht ze moeder en dochter El G. en nam ze ze mee naar de politie om daar aangifte te doen. Zij moest de IND ervan overtuigen dat Aïcha al die jaren niet alleen gevangen was gehouden maar ook werd mishandeld. En dat de vrouw al die jaren dolgraag in Nederland had willen zijn. Waarschijnlijk was het de vasthoudendheid van Samira Bouddount, samen met de nauwkeurige aangifte van Aïcha die de IND van gedachten deed veranderen, want de eerste officiële aanvraag voor een verblijf in Nederland keurde de Immigratiedienst meteen goed. Samira Bouddount glimlacht als ze aan dat moment terugdenkt: ‘De IND heeft het hart wel op de goede plek. Ze hebben inmiddels ook een speciale afdeling waren alleen huiselijk geweld en achterlatingszaken worden behandeld. Dat is heel goed.’
De politie in Marokko werkte uiteindelijk mee door meneer El G. te verbieden in de buurt van zijn vrouw te komen en de ambassade in Rabat besefte dat het van belang was om snel het uitreisvisum te verzorgen.
Zo stond Samira afgelopen mei midden in de nacht op Schiphol om er zeker van te zijn dat moeder en dochter ook daadwerkelijk uit het vliegtuig zouden stappen. Dat deden ze, al waren ze geheel verdwaasd. Zoveel drukte en lawaai waren ze na al die jaren van afzondering niet meer gewend. Ze betrokken het huis in Amsterdam-West waar moeder voor haar vertrek vijftien jaar had gewoond.
‘Al die jaren droomde ik over dit huis’, zegt Aïcha el G. als Samira Bouddount en ik op een middag bij haar langs gaan. Een hoekhuis aan de rand van de stad, het interieur nog precies zo als hoe ze het had achtergelaten. Twee banken, een kast tegen de muur en een kleine tafel waar de schaal met couscous op wordt gezet.
Haar oudste dochter is op bezoek met haar twee kinderen. Zij was aan de gevangenschap in Marokko ontsnapt toen ze ging trouwen en weg kon uit het huis. Leila, met haar zeventien jaar de jongste, zij werd Marokko geboren, komt er ook even bij zitten. Ze lijkt op een jonge uitvoering van Isabella Rosselini, met haar mooie, regelmatige gezicht en volle mond. Het evenbeeld van haar moeder op die leeftijd zien we op een vergeelde foto die haar moeder uit een oud album haalt. Het meisje gaat sinds een paar weken naar school, naar een internationale schakelklas. Ze spreekt geen Nederlands en heeft haar leven tot nu toe in afzondering doorgebracht. Haar moeder merkt dat Leila minder aanhankelijk is dan in Marokko en maakt zich zorgen. Is het de nieuwe situatie? Is het de pubertijd? Tijdens ons bezoek staat Leila een groot deel van de tijd in de keuken. Ze maakt het aanrecht schoon. En nog een keer en nog een keer, alsof ze er rustig van wordt. Haar zus: ‘Dat deed ze in Marokko ook.’
Mevrouw El G. staat iedere dag om zes uur op en loopt dan een uur buiten, meestal gaat ze bij haar oudste dochter langs. Ze geniet van de vrijheid en de buitenlucht.
Een probleem is het huis, dat staat nog steeds op naam van haar man. Samira Bouddount is een gerechtelijke procedure begonnen om het huis over te schrijven op mevrouw El G. Alleen, het duurt zo lang. Door een vormfout, het Hof had de laatste keer vergeten meneer El G. op te roepen, kon de rechtszitting toen niet doorgaan. De tijd dringt, want haar ex heeft aangekondigd binnenkort naar Nederland te komen. Hij kan het niet verdragen dat zijn vrouw en jongste dochter uit zijn macht zijn ontsnapt. De vrouwen maken zich grote zorgen. Wat zal hij gaan doen? De voordeur intrappen? Leila op weg naar school ontvoeren? Samira Bouddount wil het telefoonnummer van de buurtregisseur, dan kan zij hem inseinen. ‘En als je ex aanbelt niet opendoen, maar de politie bellen!’
Aïcha knikt. Zodra het huis op haar naam staat wil ze het wat opknappen. Ze kijkt me aan: ‘Als ik vroeger had geweten dat ik rechten had, had ik het nooit zover laten komen. Dan was ik na de eerste mishandeling opgestapt en weggegaan. Ik liet me dom houden. Dankzij Samira kon ik na al die jaren van afzondering terug naar Nederland komen. Ik hoop dat Leila hier een goede toekomst heeft. Tijdens mijn gevangenschap besefte ik hoe belangrijk het is om als vrouw zelfstandig te zijn.’
Professor Marcel Levi, baas van het AMC gelooft dat artsen vaker met hun patiënten zouden moeten praten. Dat verhoogt de kwaliteit van de behandeling en leidt uiteindelijk tot minder kosten.
‘Arts moet meer praten en minder behandelen’
Als artsen meer praten met patiënten en minder snel ingrijpen, wordt de zorg beter en goedkoper. Dat stelt AMC-bestuursvoorzitter professor Marcel Levi.
-
Ziekenhuis krijgt straks geld voor goed gesprek
Patiënten zijn lang niet altijd gebaat bij een ingreep. Als er meer tijd wordt uitgetrokken om informatie te verstrekken aan de patiënt, zal deze bijvoorbeeld minder snel tot een operatie besluiten.
Levi onderschrijft daarmee de analyse van Ab Klink, voormalig minister van gezondheidszorg en nu consultant bij Booz&Co. Klink schreef een rapport: ‘Kwaliteit als medicijn, aanpak voor betere zorg en lagere kosten’, waarover hij vandaag in de Trouw-bijlage Letter & Geest wordt geïnterviewd. Daarin pleit Klink voor een nieuwe manier van werken, en Marcel Levi is de eerste die de handschoen oppakt. “We praten nu al zo lang over veranderingen in de zorg. Wij wachten niet langer, maar kiezen ervoor om wat te gaan doen.”
Multidisciplinair team
Op een paar afdelingen in het AMC zal wat Klink bepleit, worden uitgeprobeerd, kondigt Levi aan. “Op de afdeling geriatrie bijvoorbeeld. En op de afdeling gynaecologische oncologie, waar patiënten door meerdere artsen behandeld worden.” Hij legt uit: “Bij de behandeling van oudere mensen zijn vaak meerdere specialisten betrokken, voor hun diabetes bezoeken ze een internist, hun hart wordt in de gaten gehouden door een cardioloog, de reumatoloog kijkt naar de gewrichten en de longarts behandelt hun longemfyseem. Wij willen die hele behandeling voortaan in de hand van één arts leggen. Of bij één multidisciplinair team zoals we dat doen bij de patiënten met slokdarm-, alvleesklier-, lever- of darmkanker. Dat is overzichtelijker voor de patiënt en het levert bovendien een enorme besparing op.”
Verzekeraars betalen tot nu toe alleen voor ingrepen en niet voor een goed, informatief gesprek. Dat zal in de toekomst moeten veranderen en er zijn verzekeraars die daar zeker voor voelen. Ook omdat het hen uiteindelijk geld zal opleveren. Levi: “Als die ene goed opgeleide specialist of dat multidisciplinaire team zijn werk goed doet, is dat duurder, maar dat verdien je dubbel terug omdat je geen consulten van al die andere specialisten in rekening hoeft te brengen. Dat scheelt enorm.”
Niet alle artsen staan te trappelen om mee te doen. “Sommige specialisten hebben reserves, daarom beginnen we op afdelingen waar dokters wel zin hebben om op een andere manier te gaan werken. Als het werkt, volgt de rest vast en zeker. Ik zie dit als een onvermijdelijke ontwikkeling: het roer moet om.”
Ab Klink: ‘We hebben dappere dokters nodig.’ Hij voelt zich nog een beetje verbonden met het CDA, maar zijn nieuwe missie is de hervorming van de gezondheidzorg,
‘We hebben dappere ziekenhuizen en dappere dokters nodig’
INTERVIEW Hij voelt zich nog steeds CDA’er – al moet die C dan wel nieuw leven worden ingeblazen. Maar Ab Klink is vooral bezig met de gezondheidszorg. “Heel concreet: meer tijd voor de patiënt.”
-
Patiënten denken bij een ingreep vaak: baat het niet, het schaadt ook niet. Maar dat is niet het geval
Ab Klink oogt ontspannen aan de vooravond van zijn oratie over de toekomst van de gezondheidszorg. Naast zijn baan als consultant is hij nu twee dagen per week hoogleraar aan de VU: “Een prachtige combinatie.”
In 2007 werd hij minister van Volksgezondheid, een post die hij graag langer had willen vervullen, maar in 2010 viel het kabinet. Klink werd – tot zijn eigen verbazing – het boegbeeld van het verzet binnen het CDA tegen een kabinet met steun van Wilders. “Don’t do it”, riep hij op het partijcongres oktober 2010. Het CDA luisterde niet naar Klink, die tot dan werd gezien als een van de belangrijkste ‘denkers’ van de partij. Als directeur van het wetenschappelijk bureau schreef hij in de jaren voorafgaand aan zijn ministerschap mee aan menig verkiezingsprogramma.
Hebt u nog veel contact met het CDA?
“Niet met de partij, wel met een aantal CDA’ers. Ik spreek Ernst Hirsch-Ballin veel, voormalig senator Ron van de Beeten en Kathleen Ferrier natuurlijk. En ik heb contact met Leen la Rivière, de CDA-vice-voorzitter in Rotterdam. Hij publiceert interessante stukken over de C binnen het CDA.”
In hoeverre speelt die C op dit moment?
“Ik zie dat ermee wordt geworsteld. Maar het zou dom zijn om afstand van het christelijk gedachtengoed te nemen. Ik zie de waardering ervoor en het besef dat wij gestempeld zijn als een christelijke cultuur de laatste tijd toenemen bij wetenschappers en denkers. Tegelijkertijd merk ik dat sommigen binnen het CDA er juist voor wegkruipen. Dat moeten we niet doen. Natuurlijk, die C moet nieuw leven in worden geblazen, maar niet in de moralistische zin, zo van: wij weten wat goed is voor anderen en voor het land. Integendeel.”
Hoe dan wel?
“Het gaat in het geloof om het individu en om de dilemma’s waarmee hij iedere dag opnieuw worstelt. Dat besef is belangrijker dan welke regel ook. Zoals Nico ter Linden de verhalen van het Nieuwe Testament weer naar boven tilt, daar kunnen we van leren.”
Klink aarzelt even: “Bijna tussen de regels door van het Oude Testament en ook in het Nieuwe Testament zie je noties die hartstikke modern zijn: solidariteit, begaan zijn met anderen. Het belang van vrijheid mag sterker worden benadrukt, je niet beknot voelen, dat kan in discussies met de islam een belangrijke rol spelen.”
Voelt u zich nog CDA’er?
“Langs die lijnen wel, maar als die C zou wegvallen zou ik me er niet meer thuis voelen. En niet uit bekeringsijver, helemaal niet, of uit moreel rigorisme, maar omdat religie zoveel oog heeft voor de tweestrijd waarin mensen verkeren. Dat vind ik belangrijk.”
Is uw boosheid op het CDA verdwenen?
“Ik ben eigenlijk nooit heel boos geweest. Echt niet. Ik wilde gewoon niet meedoen aan een kabinet met zo’n gedoogconstructie.”
Had u geen triomfantelijk gevoel toen het kabinet viel? U kreeg tenslotte gelijk.
“Ik vind wel dat het CDA een geloofwaardigheidsprobleem heeft. Dat voelde ik twee jaar geleden aankomen, al begon het als een vaag sentiment. Door lang en diep na te denken, begreep ik steeds beter hoe het zat. Want hoe geloofwaardig kun je nog opereren als je optrekt met iemand die jouw geloofwaardigheid voortdurend in twijfel trekt? Leers bijvoorbeeld zei laatst dat hij in Europa geen voet aan de grond kreeg op het gebied van migratie door de samenwerking met de PVV. Men wantrouwde zijn intenties. Op dat gevaar probeerde ik tijdens de formatie al te wijzen.”
Tijd zal de meeste wonden helen, vermoedt Klink. Het CDA moet beseffen dat het niet onmisbaar is, een lesje in bescheidenheid kan louterend werken. Dat en de opkomst van een nieuwe generatie – hij noemt de naam van Leonard Geluk , oud-wethouder in Rotterdam – zal de partij er weer bovenop moeten helpen.
We zitten op de vijfde verdieping van het kantoor van Booz&Co, het internationale consultancybureau waar Klink binnenkort partner wordt. Het vergaderzaaltje in Amsterdam-Zuid biedt uitzicht op het Hilton-hotel en in de verte zie je het statige Rijksmuseum liggen.
Na het debacle met de PVV was de toekomst van de oud-minister enkele maanden ongewis.
Jarenlang was hij in Den Haag werkzaam geweest, nu moest hij ineens de ‘gewone’ wereld in. Klink wist één ding zeker: hij wilde door met de gezondheidszorg.
Wat fascineert u daarin zo?
“Het is een wereldwijd probleem, dat merkte ik goed toen ik als minister door Amerika reisde. De kosten zijn enorm en de beheersbaarheid is moeilijk. Ik vind die complexiteit interessant, terwijl het tegelijkertijd over mensen van vlees en bloed gaat. Over mijn zus met haar diabetes en over mijn vader met zijn hartfalen. Mijn ambitie is om de zorg beter te maken, dat wil ik dolgraag. Hier kan ik mijn filosofie uitdragen.”
Afgelopen augustus presenteerde Booz&Co het rapport ‘Kwaliteit als medicijn’, waarin Klink onder andere wijst op de noodzaak om het aantal medische ingrepen te verminderen; dat zou niet alleen goedkoper zijn, het zou ook de kwaliteit van de gezondheidszorg ten goede komen.
De landelijke artsenfederatie KNMG reageerde kritisch op het rapport; de analyse herkende ze, maar ze miste een oplossing. De politiek oordeelde juist positief. “Dit ondersteunt onze visie”, vond PvdA-leider Samsom.
Klink: “Ik heb de voorzitter van de KNMG, Arie Kruseman, onlangs gesproken en hij zei dat hij veel uit het rapport omarmt.” Klink geeft een voorbeeld van een overbodige, zelfs contraproductieve behandeling. “Bij het Erasmus MC bleek dat bepaalde maagzuurremmers een negatief effect hadden op de chemokuur. Patiënten werden er zieker van. Het gevolg van slechte zorg kan zijn dat er nog meer zorg nodig is en dat is duur. Voor de patiënt is dat bovendien heel naar en soms zelfs fataal.”
Wat noemt u onnodige zorg?
“Stel, je komt bij de arts met een slechte heup of knie. Er zijn artsen die in bijna alle gevallen een prothese adviseren. Terwijl dat lang niet altijd de beste oplossing is. Als een arts de tijd neemt en de patiënt goed informeert over de voor- en nadelen van een kunstknie of -heup, kiest de patiënt minder snel voor een prothese; dat leert de praktijk.”
Wie bepaalt of en wanneer een behandeling overbodig is?
“In het model dat mij voor ogen staat, is dat de goed geïnformeerde patiënt. De arts levert daar een bijdrage aan, je kan zoiets niet helemaal aan de patiënt overlaten.”
Willen patiënten niet liever dat een dokter ingrijpt?
“Nee, dat is niet zo. Als de dokter uitlegt: ‘Ik kan u opereren, maar er zijn ook nadelen aan verbonden, u trekt een enorme jas uit als u wordt geopereerd en de revalidatie zal lang duren’, dan kiezen mensen er soms voor om de oude heup toch maar te houden. Amerikaans onderzoek wijst uit dat het aantal heup- en knievervangingen met twintig tot dertig procent terugloopt na goed overleg tussen arts en patiënt.”
In hoeverre speelt bij patiënten de gedachte dat het leven maakbaar is een rol in hun wens te worden geopereerd?
“De verwachtingen zijn hooggespannen, dat is waar. En patiënten denken bij een ingreep vaak: baat het niet, het schaadt ook niet. Maar dat is niet het geval. De enige die dat overtuigend kan overbrengen, is de specialist.”
Hoe kan het dan dat het aantal medische ingrepen zo uit de hand gelopen is?
“Omdat de artsen onvoldoende tijd hebben om gesprekken met patiënten te voeren. Ze krijgen geld voor het verrichten van een handeling, niet voor het voeren van een gesprek. Er wordt betaald voor productie, maar niet voor kwaliteit. Tijdens mijn ministerschap realiseerde ik me steeds beter hoe het werkte. Tijdens een werkbezoek aan een apotheek in Almere vertelde de apotheker hoeveel tijd hij stak in het begeleiden van patiënten. Als ze vijf of zes medicijnen tegelijk slikten, ging hij nauwkeurig kijken of die pillen niet tegen elkaar in werkten. Hij lette er ook op dat zijn klanten hun pillen bleven slikken. Dat is belangrijk, want therapietrouw levert minder ziekenhuisopnames op en dus minder kosten. Maar deze toegewijde apotheker werd alleen betaald voor het overhandigen van een doosje en niet voor de voorlichting die hij gaf. Ik realiseerde me hoe scheef dat was en ik vond dat dat moest veranderen, en daar heb ik meteen een begin mee gemaakt. Ik ben ervan overtuigd dat een goede begeleiding door de apotheker op den duur tot een daling van de kosten zal leiden.”
Nu zijn rapport is verschenen, wil Klink het gevecht aangaan met het systeem. Verzekeraars en ziekenhuizen moeten anders gaan werken. Voor ziekenhuizen heeft dat enorme consequenties, want als het aantal behandelingen daalt, krijgen ze minder inkomsten. “Dan moet je niet een Mexicaanse grieppoli of zoiets gaan openen om de omzet op peil te houden. Marcel Levi, bestuursvoorzitter van het AMC, noemt dat ‘onzinzorg’.”
Gaat het u vooral om de kosten?
“Nee. Heel concreet betekent de nieuwe werkwijze: meer tijd voor de patiënt. Die tijd moet ook worden vergoed. Het verhogen van het eigen risico, waar het kabinet nu waarschijnlijk mee komt, is dan volgens mij helemaal niet nodig. We hebben dappere ziekenhuizen nodig en dappere specialisten. Ik denk werkelijk dat je door de kwaliteit te verbeteren ook de kosten van de zorg in de hand kunt houden. Veel artsen willen op die manier werken, zij zouden de wind in de rug moeten krijgen. Ziekenhuizen en verzekeraars zouden hun de ruimte moeten geven.”
Hoe dan?
“Verzekeraars zouden ziekenhuizen die bereid zijn minder verrichtingen te doen meer budget moeten geven en dat geld moeten weghalen bij andere die juist voor productie gaan. Tijdens mijn reis door de Verenigde Staten bezocht ik het beste ziekenhuis ter wereld, de Mayo-kliniek. De directeur schetste zijn dilemma: hij draaide minder omzet dan het ziekenhuis honderd kilometer verderop, omdat hij minder verrichtingen deed. Maar dit was wel het topziekenhuis. Wilde hij zo doorgaan? Of toch meer opereren en dus meer verdienen? Dat probleem kunnen verzekeraars doorbreken door minder samen te werken met een ziekenhuis waar productie belangrijk is.”
Leidt dat dan niet tot conflicten tussen ziekenhuizen onderling?
“Sommige ziekenhuizen zullen het niet leuk vinden, nee. Maar ja, dan moeten ze maar veranderen. Door die fase zullen we heen moeten.”
Klink hoopt dat er iets van zijn analyse in het regeerakkoord terug te vinden zal zijn. “Als dit niet gebeurt, zie ik dat als een gemiste kans. Iedereen vraagt zich af hoe we uit de pendelbeweging komen: budgettering of marktwerking. Eigenlijk zijn we op zoek naar de derde weg. Het oude schisma van budgetteren – en dus wachtlijsten – of pure marktwerking – en dus te veel ingrepen – leidt alleen maar tot doodlopende wegen.”
Zijn er al ziekenhuizen die willen gaan werken zoals u voorstelt?
“We sporen verzekeraars en ziekenhuizen aan om dit uit te voeren. Er zijn ziekenhuizen die graag willen meedoen, zoals het AMC in Amsterdam.”
“Marcel Levi, die meeschreef aan het rapport, is een dappere dokter die de noodzaak ervan inziet om het roer om te gooien. Drie specialismen in het AMC zullen, gesteund door de verzekeraar, in de toekomst op de nieuwe manier gaan werken. Ik ben ervan overtuigd dat andere ziekenhuizen zullen volgen.
En het kind dan…
En het kind dan
Ik groeide op zonder mijn biologische vader. En heb daarom moeite met vrouwen die zwanger worden via een anonieme donor.
Ik was vier toen ik hoorde dat mijn vader mijn vader niet was.
Ik reageerde nauwelijks toen mijn moeder me dit nieuws bracht. Ze vertelde dat zij en mijn vader -die plotseling mijn stiefvader bleek-, heel veel van me hielden. Maar dat ik een andere pappie had.
Zo, die zat. Ergens moet ik beseft hebben dat de consequenties van deze mededeling verstrekkend waren, en ik had geen idee wat ik ermee aan moest.
Ik vond dat ik een lieve vader had. Zo eentje die nooit boos wordt. Die minder streng was dan mijn moeder, eigenlijk vond hij alles wel goed. Hij bracht me naar school, nam me op schoot en was vooral geduldig. Als onze hond loops was en er veel aanbidders in de tuin lagen, liet hij ze stiekem –van mijn moeder mocht zoiets absoluut niet- in de keuken als ze nat en koud waren van het lange vergeefse wachten. Dan kregen ze te eten en te drinken en mochten ze even warm worden. Hij is zelfs een keertje frikandellen voor ze gaan halen bij een snackbar, hij vond het wel grappig al die hunkerende beesten. Mijn vader hoorde bij mij en ik bij hem. Het laatste wat ik wilde was een andere vader.
Waarschijnlijk heb ik daarom meteen besloten de kennisgeving van mijn moeder als nooit gedaan te beschouwen. Ik wilde het er niet meer over hebben. Heel voorzichtig probeerden mijn ouders dit gevoelige onderwerp af en toe ter sprake te brengen, maar ver kwamen ze niet. Ik reageerde afwerend en liep weg. Een vriendin van mijn moeder die psychologe was, had haar aangeraden me zo jong mogelijk op de hoogte te brengen van het feit dat ik een vader had die in Canada woonde. Kennelijk is het beter dat je wereld instort als je nog een kleuter bent dan wanneer je op de middelbare school zit of volwassen bent. Daar zit wel een gedachte achter. Als zo’n geheim te lang wordt verzwegen, zeggen psychologen nu nog steeds, is de kans groot dat een kind zich verraden voelt en moeite heeft om volwassenen ooit nog te vertrouwen. Een kind voelt vaak feilloos aan dat er iets niet klopt als er ontwijkende antwoorden worden gegeven op vragen als ‘Waarom lijk ik niet op jou?’ En het ergste is als een kind het nieuws van iemand anders hoort.
Misschien hoopte mijn moeder dat het verwerken van de nieuwe situatie gewoon een kwestie was van even door de zure appel heenbijten want ze liet de kwestie na een tijdje met rust. Maar zo simpel lag het niet bleek in de jaren die volgden. Want ook al sprak ik er niet over, in mijn kleine bedje lag ik er ’s avonds wel aan te denken. Eerst hoopte ik dat het misschien toch niet waar was, daarna was ik jaren bang dat mijn moeder als ze me instopte zou zeggen dat ze eigenlijk ook mijn moeder niet was, en naarmate ik ouder werd, werd ik steeds nieuwsgieriger naar de man die mijn echte vader was en waar ik ook op zou moeten lijken. Niet alleen uiterlijk maar ook innerlijk. Was hij net zo ongeduldig? Deelden we hetzelfde gevoel voor humor? Had ik die stemmingswisselingen van hem? Ik herinner me niet dat ik het onderwerp ‘echte vader’ met mijn vriendinnen besprak, misschien schaamde ik me een beetje. Mijn vrienden kwamen uit normale gezinnen –dacht ik toen- en hadden allemaal hun eigen vader en moeder. Ik wilde niet uit de toon vallen.
Ik leidde een leuk leven maar de kwestie van die biologische vader speelde altijd op de achtergrond. Het was geen drama, maar ‘t ging wel diep. Mijn gevoelens erover waren vaak tegenstrijdig. Ik voelde me binnen ons gezin –op mijn derde had ik een broertje gekregen- soms een buitenbeentje, ik hoorde er niet helemaal bij vond ik zelf. De wetenschap een andere vader te hebben die ik helemaal niet kende, heeft me altijd een onzeker en soms ook eenzaam gevoel gegeven. Mijn broertje peperde me dit feit als hij me wilde pesten wel eens in. Dan wees hij me er –met een glimlach van oor tot oor- fijntjes op dat zijn vader lekker puh niet mijn vader was. Hij had geen idee hoe hij met zo’n opmerking in mijn ziel sneed. Meestal begon ik te huilen en als mijn ouders het in de gaten hadden, kreeg broerlief op z’n kop. ‘Hoe kan je zoiets nou zeggen’, riep mijn moeder zenuwachtig, ‘Kijk nou hoe je haar van streek brengt!’
Tegelijkertijd vond ik het wel bijzonder zo’n vader die in Canada woonde, advocaat was en misschien wel heel interessant en rijk. Als ik thuis ruzie had, fantaseerde ik over de vader die ik altijd nog achter de hand had voor in slechtere tijden. Ik had in die dagen geen contact met hem. Toen mijn ouders –ik was veertien- gingen scheiden wilde ik niets liever dan hem leren kennen.
De meeste kinderen in een situatie als de mijne hebben de behoefte om hun biologische ouders te leren kennen. Dat verlangen is volgens mij een natuurlijke drift. Kijk maar naar alle tv programma’s zoals Spoorloos en Dna onbekend waarin talloze mensen voorbij komen die maar één dingen willen weten: waar kom ik vandaan? Kennelijk raakt die vraag bij de toeschouwers ook een snaar, anders zouden er niet zoveel, rond de twee miljoen, mensen naar kijken.
Met al die moderne technieken zoals zaad- of eiceldonatie zal in de toekomst steeds vaker voorkomen dat je als kind niet eens mág weten wie je vader of moeder is. Want in de meeste landen zijn donoren anoniem. Als je maar gewenst bent, wordt er dan geroepen. Liefde van de ouders –biologisch of niet-, daar gaat het om. Waarom zou je je druk maken om zoiets futiels als genen?
Laatst zat ik tijdens een etentje naast Emma, een opgewekte, jonge vrouw die op het punt stond te bevallen. Ze zat wat onderuit om haar buik wat ruimte te gunnen en had haar gezwollen voeten in felrode Birckenstocks gestoken. Ongevraagd vertelde ze dat ze haar zoon of dochter alleen ging opvoeden. Haar kind was verwekt in een Brusselse kliniek met zaad van een anonieme spermadonor. Ze had geen idee wie de man in kwestie was, of ie bijvoorbeeld een opgeruimd karakter had, of een beetje humor, een behoorlijk iq, bruine ogen of een kuiltje in zijn kin. Haar ‘kinderwens’ was zo sterk zei ze, dat ze ieder drupje sperma dat haar was gegund werkelijk als een Godsgeschenk zag. In Brussel was ze niet de enige die dolgelukkig werd van een paar zaadcellen. De wachtkamer van de kliniek zat vol vrouwen die hoopten na de behandeling zwanger naar buiten te lopen. Sommigen kwamen voor een eicel, anderen gaven net als Emma de voorkeur aan wat zaad. Wat ze zou zeggen als het moment aanbrak dat de kleine nakomeling vragen ging stellen over zijn verwekker hield haar niet bezig. Voorlopig concentreerde ze zich op de geboorte en de periode erna. Ze zou vader en moeder tegelijk zijn voor dit oh zo gewenste kind. Ze vertelde dat mensen regelmatig een opmerking maakten over het feit dat ze deze onderneming in haar eentje deed. Of dat niet te zwaar was. Of te ingewikkeld. Ik stelde haar –ouder en wijzer- gerust, zei dat als ze dit zo graag wilde, het allemaal goed zou komen. In werkelijkheid had ik haar wel willen toeschreeuwen: Heerlijk Emma die vurige kinderwens van je, maar hou je eigenlijk wel rekening met je kind? Heb je wel nagedacht over de vraag of het leuk is om zonder vader op te groeien? Is het eerlijk dat hij of zij nooit zal kunnen weten wie de biologische vader is? Maar Emma zag er kwetsbaar en moe uit en het leek me niet zinvol om in het restaurant waar we zaten een scene te trappen.
Hoezeer ik iedereen dit kindergeluk ook gun, verbaas ik me erover dat er zo weinig wordt gedacht vanuit het perspectief van het kind. In het veelbekeken televisieprogramma Draagmoeder Gezocht deed zelfs een vrouw mee die al drie gezonde kinderen had, maar per se een vierde wilde. Dat ging niet meer omdat haar baarmoeder was weggehaald. Geen nood, samen met haar man reisde ze af naar het Letse Riga om via een draagmoeder haar geluk compleet te maken. Een moeder die graag kinderen wil maar ze zonder een donor niet kan krijgen, moet worden geholpen omdat ze zielig is. De vraag of je het kind misschien ergens mee opzadelt, wordt niet gesteld.
Behalve in Nederland. De beslissing in 2004 dat anoniem zaad geven niet langer mocht, was een politieke. Kinderen, zo vonden de Tweede Kamerleden, hebben het recht om te weten wie hun biologische ouders zijn. Met als gevolg dat ziekenhuizen wanhopig op zoek moesten naar zaaddonoren. Want wie wilde dat nu nog doen? Vroeger vonden studenten het wel een grappige bijverdienste. Maar met deze nieuwe wet kregen mannen de rillingen bij het idee dat er ineens een kind op de stoep zou staan die wilde weten wie zijn vader was, zoals zo ontroerend en geestig verfilmd is in de recente film The Kids Are All Right. Een lesbisch stel, Julianne Moore en Annette Bening hebben respectievelijk een zoon en een dochter van dezelfde spermadonor. Als de kinderen in hun puberjaren stiekem op zoek gaan naar hun biologische vader, ze hem vinden en het gezin binnen halen, blijkt hij een soort Paard van Troje. De relaties binnen het gezin worden door zijn komst volkomen overhoop gehaald, zeker als hij ook nog eens een gepassioneerde relatie krijgt met een van de moeders.
Om toch aan een baby te komen, reizen talloze vrouwen uit Nederland dagelijks ver over de landsgrenzen om wat zaad of een eicel te scoren. Spanje, België, Tsjechië, Rusland, je kunt op heel veel plaatsen terecht. Het is inmiddels big business geworden. Sinds de invriezingstechniek goed functioneert kun je ook makkelijk aan spiksplinternieuwe eicel komen. Van wie die is, kom je nooit te weten. In Valencia is een commerciële vruchtbaarheidskliniek met een eicelbank die de afgelopen jaren zo is gegroeid dat er nu honderdduizend eicellen in alle soorten en maten in zitten. De kliniek doet vooraf onderzoek naar de donoren, de vrouwen moeten in ieder geval jong zijn. En gezond. En ze mogen geen erfelijke ziektes hebben. De vrouwen die geschikt worden bevonden, krijgen een hormoonbehandeling voor de eitjes worden weggehaald. Ze verdienen er duizend euro mee.
De verworven eicel wordt vervolgens bevrucht met wat zaad van de echtgenoot van de toekomstige moeder en klaar is kees. Het is een wonder zeggen gynaecologen, dat het lichaam van de vrouw zo’n vreemde eicel niet afstoot.
Een kennis van me maakte ook de tocht naar die mooie Spaanse kustplaats, ze wilde dolgraag nog een tweede kindje en dat lukte maar niet. Ook niet na een aantal ivf pogingen in Nederland en België. Valencia bracht uitkomst. Ze kreeg een prachtige zoon, haar tweede, die nooit zal weten wie zijn biologische moeder is. De draagmoeder bij wie de jongen zal opgroeien, is een geweldige vrouw en heeft ze ook nog eens een hele aardige man, een warm en liefdevol nest dus. Wat kan je je als baby nog meer wensen?
Mijn echte vader trouwde mijn moeder tientallen jaren geleden in het stadhuis in Hilversum en ging toen terug naar Canada om zijn studie af te maken. Mijn moeder kreeg mij in haar eentje, ervan uitgaand uit dat haar man zich weer snel bij haar zou voegen. Maar hij is nooit meer teruggeweest.
Op mijn veertiende schreef ik hem een brief waarin ik mijzelf aanprees als een leuke dochter die heus de moeite waard was. Af en toe belde hij en ik geef eerlijk toe dat die gesprekken niet altijd makkelijk liepen, ik wist eigenlijk niet goed wist wat ik tegen hem moest zeggen. Dat het goed op school ging en dat ik nog beter mijn best zou doen. Want wat kende ik hem nou?
Aan het eind van mijn pubertijd was het eindelijk zover. Mijn vader kwam naar Nederland om me op te zoeken. ’s Morgens in alle vroegte stond ik doodzenuwachtig met mijn moeder op Schiphol. Ik ontmoette een lange, slanke man met een baard die mijn vader bleek te zijn. In werkelijkheid was hij een vreemde. We begroetten elkaar vriendelijk en namen hem mee naar zijn hotel in Amsterdam. Als ik nerveus ben, frommel ik met stukje stof, liefst katoen of zijde. Het is een hoorbare handeling die in ons gezin ‘putten’ werd genoemd. Mijn vader keek me ongelovig aan toen hij het zag: hij deed precies hetzelfde vertelde hij. Toeval of genen? Geen idee. Maar raar was het.
Ik zag dat ik op hem leek, de vorm van ons gezicht, de lach, de handen. Ik merkte ook hoe moeilijk hij was en eigenlijk vond ik hem ook niet zo erg aardig. Al durfde ik dat toen niet te denken, laat staan hardop te zeggen. Het ergste moment kwam toen hij mijn (stief) vader ging ontmoeten en hem bedankte voor de toegewijde manier waarop hij mij had opgevoed. Die vond het allemaal wel grappig en ging meteen zijn vrouw (niet mijn moeder want ook zij waren inmiddels gescheiden) bellen om verslag te doen van deze bizarre bijeenkomst. Ik had het gevoel dat ik een beetje voor spek en bonen meedeed en kon beide vaders op dat moment wel wurgen.
Na een week in Nederland te zijn geweest, ging mijn vader terug naar Canada. Ik heb hem daarna nooit meer gezien. Toch ben ik nog altijd heel blij dat ik hem hem leren kennen. Ook al was zijn bezoek moeilijk en soms zelfs pijnlijk. Ik wist nu tenminste wie hij was. Het was meteen afgelopen met mijn fantasieën over een vader die me zou steunen of redden. Dat zat er niet in wist ik nu en ik kon doorgaan met mijn leven.
Interview met Bart Fauser, bedenker van de eicelbank in het UMC
De geboorte van Louise Brown, de eerste ivf baby die in Engeland werd geboren, was de grote doorbraak. Zij kwam voort uit een embryo die buiten het lichaam van de vrouw was gemaakt. Vanaf dat bijzondere moment was in feite alles mogelijk.
De afgelopen dertig jaar hield professor Bart Fauser, 58, zich bezig met voorplantingsgeneeskunde. Eerst in Rotterdam aan de Erasmus Universiteit, later in het UMC Utrecht waar hij nog steeds werkt. Fauser die zich in 1998 nog verzette tegen ‘het ongebreidelde geloof in de maakbaarheid’ was de afgelopen jaren een groot pleitbezorger van de eicelbank. Toen kreeg hij de rillingen bij het idee dat vrouwen hun eicellen zouden laten invriezen ‘voor later’, nu raadt hij sommige vrouwen dat juist aan.
Niet alleen jarenlange ervaring leidde tot voortschrijdend inzicht. Maar ook de snelle ontwikkelingen internationaal. Nu is Fauser de eerste in Nederland die met een eicelbank begint. Donoren ontvangen straks duizend euro voor hun inspanning, want het afstaan van een eicel is belastend. Een operatieve ingreep met eraan vooraf gaand een kuur van hormonen. Als de eicelbank straks een feit is, hoopt Fauser dat Nederlandse vrouwen niet langer naar het buitenland zullen gaan om een eicel te bemachtigen.
De vrouwen die bij Bart Fauser, hoogleraar voorplantingsgeneeskunde, op het spreekuur komen, hebben vaak een lange geschiedenis achter de rug. Sommigen kregen op jonge leeftijd kanker. Anderen kampten met een genetisch defect in de familie waardoor ze op hun vijfendertigste of al eerder in de overgang kwamen. ‘Heel triest, dat doet mij echt wat. Tot nu toe moest ik als arts zeggen, jammer pech gehad, gaat u maar door met uw leven. Want deze vrouwen kunnen alleen een kind krijgen door eiceldonatie en dat kon tot voor kort alleen als je zelf je donor meebracht.’
Fauser is blij en opgelucht dat de politiek na veel wikken en wegen het groene licht heeft gegeven, dat de eicelbank nu mág. In Nederland zijn we terughoudend bij het gebruik van nieuwe technieken, vindt hij. We praten in dit polderland zo lang over de voors en tegens van zoiets als de eicelbank, dat andere landen ons in razend tempo voorbij streefden. Nu al reizen honderden vrouwen per jaar naar het buitenland om daar zwanger te raken. Vooral Spanje, maar ook België, Tsjechië en St Petersburg zijn favoriete bestemmingen om aan een goede, jonge, gezonde eicel te komen. En vervolgens kunnen de ziekenhuizen hier opdraaien voor de complicaties –vaak gaat het om meerlingen- die zich tijdens de zwangerschap voordoen. Want de vrouwen bevallen in Nederland.
Over een aantal maanden, als van de donoren die zich de afgelopen tijd bij het Utrechtse UMC hebben gemeld de meest geschikte zijn overgebleven, is die trip naar het buitenland niet meer nodig. Dan staat er op de afdeling voorplantingsgeneeskunde in Utrecht een grote vrieskist gevuld met eicellen van topkwaliteit.
We zitten thuis bij Fauser aan de keukentafel met uitzicht op zijn mooie tuin die vol in bloei is. Het onderwerp eiceldonatie ligt nog steeds gevoelig en hij wil er in alle rust – buiten de hectiek van het ziekenhuis- over kunnen praten. Nederland is volgens hem te streng in de leer en trekt zich het lot van vrouwen die geen kinderen kunnen krijgen onvoldoende aan. De eis dat vrouwen zelf een eiceldonor moesten vinden, weerhield ze er vaak van om een afspraak te maken. Fauser begrijpt hun reserve: ‘Je plaatst zo’n vrouw voor een ontzettend dilemma. Aan wie moet je zoiets vragen? En wat gebeurt er als blijkt dat degeen die je in vertrouwen nam helemaal niet wil meewerken?
Natuurlijk gaat het soms ook goed, soms brengen vrouwen hun zusje of nichtje mee.’
Is dat niet de mooiste oplossing?
Fauser aarzelt: ‘Jazeker, maar het is enorm belastend. Ik heb gezien hoe langdurige vriendschappen door zo’n vraag verstoord konden raken.’
Hoe werd Spanje zo toonaangevend op het gebied van ivf en eiceldonatie?
‘Dat is een bijzonder verhaal. Professor Antonio Pellicer, een gerespecteerd collega en leeftijdsgenoot die ik al heel lang ken, begon jaren geleden naast zijn academische loopbaan een commerciële ivf kliniek. Dat werd een enorm succes. Inmiddels zijn er dertien centra in Spanje en vijf in andere landen. Hij heeft ook klinieken die zich louter en alleen bezig houden met eiceldonatie. Ze hebben een eicelbank van enorme proporties, er liggen meer dan honderdduizend eicellen. Ze werven actief donoren, niet alleen in Spanje maar ook daar buiten, in Oostblok landen bij voorbeeld.’
Werd Nederland niet uitgelachen door deze dokter Pellicer?
‘In het buitenland wordt vaak over ons geschamperd, “In de tijd dat jullie hebben zitten praten, hebben wij weer een dievrieskist vol nieuwe eicellen”, grapt Pellicer dan.’
Maar vraagt u uw Spaanse collega niet of hij wel weet waar hij mee bezig is? Wat doe hij met al die eicellen die over zijn? Hoe waarborgt hij dat het werven van donoren zorgvuldig gaat? Bestaat het risico dat hij vrouwen exploiteert?
‘Er wordt veel met hem en over hem gesproken. Maar we spreken hem ook aan op de selectieprocedure. Wordt er bij vrouwen uit wat armere landen wel voldoende gelet op mogelijke afwijkingen in de familie? Worden de vrouwen voldoende geïnformeerd over wat ze te wachten staat? De belangrijkste vraag blijft wanneer eiceldonatie een vorm van exploitatie wordt. Er zijn in de Verenigde Staten jonge vrouwen die een paar keer per jaar eitjes laten prikken om zo hun studie te bekostigen. Laatst zag ik een studente van Harvard zichzelf en haar hoge cijfers op een site aanprijzen. Zo kan je jezelf duur verkopen. Die kant willen we in Nederland niet op.’
Wordt Spanje volgens u voldoende het vuur aan de schenen gelegd?
‘Ja, er wordt door internationale commissies heel kritisch naar gekeken al denk ik soms dat die houding ten dele ook voortkomt uit jaloezie. Ze hebben in Spanje namelijk ook een fantastisch slagingspercentage, hele goede medewerkers en ze zijn wetenschappelijk actief. Ik beschouw ze als gerenommeerde collega’s die het ook nog eens financieel goed hebben gedaan.’
In Zuideuropese landen gebeurt eiceldonatie op basis van anonimiteit, de aanstaande moeder weet hoe oud de donor is en dat is ongeveer alles. Daar was de Tweede Kamer tegen, hier mag je als kind vanaf je zestiende als je daar behoefte aan hebt weten wie je biologische moeder is. Een ander punt is de maximum leeftijd waar in Zuid-Europa wat losser mee wordt omgegaan. ‘In Nederland ligt de grens op vijfenveertig jaar, ik vind dat achterhaald en ben het daar niet mee eens, ik ben voor een maximum leeftijd van vijftig jaar.
Is die grens van vijftig jaar geredeneerd vanuit de moeder? Of vanuit het kind?
‘Nee, die leeftijdsgrens is geredeneerd vanuit moeder en kind, het kan medisch gezien en ook psychosociaal heb ik geen bezwaar.’
Maar het is toch niet in het belang van het kind, een oude moeder van vijftig?
‘Er is geen bewijs dat dat staaft, daarom vind ik dit een emotioneel argument.’
Mag de natuur niet mede bepalen of iemand nog zwanger wordt? Willen we niet teveel?
Verontwaardigd: ‘Als iemand op jonge leeftijd ziek wordt, is dat dan de natuur?
Alsof het voor de anderen die wel gewoon zwanger worden een verdienste is! Natuurlijk hebben we gesprekken met paren en bespreken we of ze de situatie niet moeten accepteren. Maar vaak is hun wens om kinderen te krijgen zo groot. Een nieuwe ontwikkeling is dat van de hoger opgeleide vrouwen in Duitsland veertig procent bewust kinderloos is. Dat kan ik de ongewenst kinderlozen vertellen in de hoop dat dat de pijn verzacht.
Ik ben het niet eens met die leeftijdsgrens, ik vind dat je patiënten er onrecht mee aandoet. Sterker nog, ik heb helemaal moeite met grenzen. Geneeskunde is geen spoorboekje.
Vroeger was ik strenger in de leer en verschool ik me ook achter regeltjes.
Ik ben ouder, ik heb meer gezien en meegemaakt en heb meer compassie met de mensen die tegenover me zitten, ik hoor hun verhalen en begrijp hoe moeilijk ze het hebben. Ik zie voortdurend vrouwen bij wie de werking van de eierstokken is beschadigd als gevolg van kanker, zij kunnen alleen zwanger worden via eiceldonatie. Dat dat tot nu toe zo moeilijk ging, zit me eigenlijk al jaren dwars.’
Is dat de reden waarom u zo voor een eicelbank heeft gepleit?
‘De drive om de eicelbank op te zetten, is ontstaan omdat ik vind dat we mensen in de kou laten staan. Er wordt tegenwoordig gezegd dat je meer patiënt gericht moet werken. Dat doen we als we ze aan die zo fel begeerde eicel kunnen helpen. De procedure verloopt zorgvuldig, ik begrijp dat de politiek ons op de voet zal volgen. Daarom zijn we nog we even bezig om alle mensen die zich hebben gemeld te screenen.’
Waarom is eiceldonatie zoveel beladener dan zaadceldonatie?
Over zaaddonatie is destijds ook heel veel over te doen geweest, dat zijn we vergeten. Maar inderdaad, de emoties lopen hoger op bij het onderwerp eiceldonatie. Ten eerste is het verkrijgen van eicellen belastender – je moet hormomen slikken- en risicovoller –het eitje wordt operatief verwijderd-. Biologisch is het eigenlijk een wonder dat zoiets zich in je lichaam kan ontwikkelen, een eicel die niet van jou is. En er is het risico van exploiteren. Zaaddonatie werd vroeger gezien als een geintje. Studenten die dat deden, kregen er maar een beetje geld voor. Sinds dat niet meer anoniem is, is het trouwens ook veel moeilijker geworden om zaaddonoren te vinden. En zoeken klinieken het zaad ergens anders.
Zaaddonatie gebeurt in Nederland vaak met donorzaad uit Denemarken, anoniem.
Nederland doet alsof het een eilandje is midden in de Zuidzee is waar eigen regels gelden, maar de werkelijkheid is dat alles mogelijk is en dus gebeurt. Zaad uit Denemarken gekoppeld aan een eicel uit België is tegenwoordig heel gewoon.
Is er een grens?
Die verschilt van geval tot geval. Ik ken een vrouw die voor kanker werd behandeld. Haar baarmoeder moest worden weggehaald terwijl ze nog geen kinderen had. Ze ging naar het buitenland met haar moeder die bereid was met de eicel van haar dochter haar een kind te schenken. De vrouw heeft nu een kind met zaad van haar man dat is gedragen door haar moeder. Hoe mooi is dat?
Dit soort verhalen zetten me aan het denken. Hoe bepaal je wat wel en niet mag? Ik was vroeger ook tegen een ivf behandeling van alleenstaanden, nu denk ik daar anders over.’
Waarom?
‘Omdat ik het inmiddels gemakzuchtig vind om categorisch te weigeren, ik wil naar ieders individuele situatie kijken. Het is nooit aangetoond dat kinderen van alleenstaande ouders minder gelukkig zijn.
Tegenwoordig mag je als dokter geen alleenstaande vrouw meer weigeren, dat wordt beschouwd als discriminatie. Er wordt wel aangedrongen op aanvullende screening. Je moet onderzoek doen naar het sociale netwerk van die vrouw. Maar hoe doe je dat? Het loslaten van regels levert nieuwe dilemma’s op.
Als iedereen ervan doordrongen zou zijn dat je ook op jonge leeftijd een eicel kan laten invriezen, kunnen veel meer vrouwen van hun eigen eicel zwanger worden.’
Gebeurt dat al?
‘Ja, mijn aandachtsgebied is de vervroegde overgang. Vaak is dat genetisch bepaald . Omdat vrouwen vroeger op veel jongere leeftijd kinderen kregen, was het geen probleem als je op vijfendertigste in de overgang kwam. Wij denken dat het verstandig is als deze vrouwen hun eicel laten invriezen als zij niet op jonge leeftijd kinderen willen of kunnen krijgen.’
En daar is niemand op tegen?
‘Jawel. De zorgverzekeraars hebben gezegd dat ze het niet gaan vergoeden omdat er geen medische indicatie is. Anderen zeggen: deze vrouwen moeten maar zo vroeg mogelijk zwanger worden, dan hoeven ze hun eicellen niet in te vriezen. We krijgen regelmatig gezonde vrouwen van achter in de dertig op ons spreekuur die zeggen: nu invriezen anders wordt het niets meer.’
En die hopen na enige tijd terug te komen met een man?
‘Ja, precies. En dan is de grote vraag: wat doe je met de eicellen als ze geen man vinden? En ze die eicel met anoniem zaad willen bevruchten om als alleenstaande ouder verder te gaan. Weer een dilemma.’
Wat ervaart u grootste verandering in de afgelopen jaren?
Waar ik van onder de indruk ben is dat er steeds minder zwangerschappen langs de natuurlijke weg ontstaan. Zwanger worden op jongere leeftijd, zoals de biologie het oorspronkelijk bedoelde is meer en meer een zeldzaamheid aan het worden.’
Fauser geeft geen waardeoordeel aan deze ontwikkeling. Je kunt de tijd niet terugdraaien. Waar hij zich wel over opwindt is dat de politiek er naar zijn idee zo weinig geld voor overheeft om meer aan vruchtbaarheidsproblemen te doen. Hij vergelijkt het met de miljoenen die worden uitgegeven aan het laatste levensjaar: ‘Terwijl dat zo weinig gezondheidswinst oplevert. Ik vind echt dat er met twee maten wordt gemeten. De nood van paren die met onvruchtbaarheid kampen, wordt gemarginaliseerd, gebagatelliseerd. Overal zijn inzamelingsacties en collectebussen voor, waarom niet voor onvruchtbaarheid.’ Fel: ‘Het niet in vervulling gaan van de wens om kinderen krijgen is een on-ge-lo-fe-lijk existentieel probleem. Het is toch prachtig om ervoor te zorgen dat het wél lukt?’
Waarom wordt het probleem van onvruchtbaarheid niet serieus genomen?
Iedereen, ook de media, is gefocussed op kanker en huid-en vaatziekten, alles dat tot de dood kan leiden. Iemand die onvruchtbaar is is niet ziek in de klassieke zin.
Er is terecht veel aandacht voor eind van het leven, maar dat zou er ook voor het begin moeten zijn. Tegenwoordg is één op de veertig pasgeborenen is een een ivf kind. Er zijn er al meer dan honderd duizend geboren en wereldwijd meer dan vijf miljoen!’
Juist omdat steeds meer vrouwen via andere wegen zwanger raken, moet er meer onderzoek worden gedaan, vindt Fauser. Ook om te zien hoe kinderen die via een kunstmatige route zijn verwekt zich later ontwikkelen. De realiteit is dat er steeds meer kinderen via eiceldonatie zullen worden geboren. Zeker nu het aantal kinderen per gezin afneemt, zouden we meer dan blij met ze moeten zijn. ‘Elk ivf kind is ook een toekomstige belastingbetaler die voor onze pensioenen zal zorgen.’